Een laatste vraag
Openbaring 22:2
In het midden van haar straat en aan de beide zijden van de rivier was de Boom des levens. Twaalfmaal draagt hij vrucht, elke maand eenmaal. (…)
Het gebeurt nogal eens dat die of gene mij vraagt: Zou het in Gods nieuwe schepping niet opnieuw helemaal mis kunnen gaan? Wie garandeert ons dat we op een gegeven moment niet weer vervallen tot rebellie? Ja wie…? Op zich is het niet vreemd dat deze vraag bij ons opkomt. Want waarom zouden we zo meteen (als alles goed is) ineens wel te vertrouwen zijn terwijl we dat vertrouwen toen (toen alles goed was) beschaamd hebben? Zou de garantie niet hierin kunnen liggen, dat het dan afgelopen is met de boze? Nou, dat is een sterk argument. De slang die zich al kronkelend tussen God en ons indrong, wordt voorgoed vermorzeld, uitgeschakeld. In Openbaring 20:10 lezen we dat de duivel, die ons sluw en slinks misleidde, wordt geworpen in de poel van vuur en zwavel om daar gepijnigd te worden in alle eeuwigheid.
Toch is er meer te zeggen. We moeten even terug. Naar het begin. We werden geschapen om een mens te zijn naar Zijn beeld en gelijkenis. In één lijn met Hem te leven. Lief te hebben zoals Hij. We waren echter geen robot, geen voorgeprogrammeerd mens. Met dat Hij ons schiep, riep Hij ons verder te gaan in dat spoor. Vandaar die boom met dat gebod erbij. Zolang we in die liefde groeiden en bloeiden, hadden we toegang tot de boom des levens, symbool voor leven tot in eeuwigheid. Wij hadden dat dus niet automatisch op zak. Je weet hoe het ging. Wij hebben niet volhard. En daarmee verspeelden we het eeuwige leven. De toegang tot de boom des levens werd voorgoed versperd… afgesloten (Gen. 3:22 e.v.).
Jezus echter – en nu naderen we het geheim – heeft voor die val geboet. Maar dat niet alleen! Hij heeft ook door alle verzoeking heen volhard in de verlangde liefde. Drieëndertig jaren lang. En dat in onze plaats! Toen Hij riep: ‘Het is volbracht’, dacht Hij niet alleen aan het offer van die dag, maar ook aan de weg van alle jaren ervoor. Hij hield het vol en verdiende zo voor mij leven tot in eeuwigheid!
Wat Hij volbracht, wordt op mijn naam gezet. Ik hoef het niet zelf meer waar te maken. Ik mag enkel incasseren. Vandaar dat Hij kon zeggen: Wie in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. En vandaar ook dat we in Openbaring 22:2 lezen dat in het nieuwe Jeruzalem de Boom des levens staat, waar we eindeloos van mogen eten…
Zijn naam moet eeuwig eer ontvangen, men loov’ Hem vroeg en spâ!
De wereld hoor’ en volg’ mijn zangen met amen, amen, na!
(Psalm 72:11, Herv. Bundel)
Uit: De hemel dichterbij, door ds. P.J. Visser